Sinds de ramp bij Rana Plaza klinkt binnen de kledingindustrie de roep naar transparantie rond de productie van kleding, maar zondag bewees Arjen Lubach in Zondag met Lubach dat die transparantie er nog niet helemaal is.
Duurder is niet eerlijker
Dat onze kleding in lageloonlanden wordt gemaakt is al lang geen geheim meer, en sinds de ramp bij Rana Plaza in Bangladesh (waar meer dan 1100 textielarbeiders het leven lieten) zijn er al verschillende acties ondernomen om de werkomstandigheden te verbeteren. Arjan Lubach toont echter aan dat er nog een lange weg te gaan is.
Om te beginnen blijkt de consument zich amper vragen te stellen over de herkomst van zijn kleding. Iets dat in de winkel hangt mag verkocht worden, lijkt daarbij het devies te zijn. Voor klanten die wel bewust willen kopen, blijkt dat dan weer niet zo eenvoudig te zijn. De reflex is immers snel om duurder te kopen, maar luxemerken zijn vaak het minst transparant, terwijl fastfashionbedrijven zoals H&M en Inditex het net wel heel goed doen op dat vlak.
“Keuze om het niet uit te zoeken”
Bedrijven komen wel naar buiten met termen als ‘bewust ondernemen’ of ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’, maar ook daar loopt het nog vaak mis. Een aantal grote merken zegt immers niet te kunnen garanderen dat er nergens in de productieketen kinderarbeid ingezet wordt. Dat is vooral te wijten aan het feit dat producenten vaak werken met onderaannemers, die veel minder strikt worden gecontroleerd. “Er is een heel woud aan onderaannemers waardoor bedrijven het zicht verliezen op hun eigen productieproces”, zegt Lubach.
Dat is echter een excuus dat hij weigert te aanvaarden: “Het is toch echt gewoon een kwestie van prioriteiten. Het is gewoon een keuze om het niet uit te zoeken.” De presentator trekt daarvoor de parallel met terugroepacties wegens defecten in kleding: dan kan plots wel alles, tegen elke kost.
Ook de pogingen om de werkomstandigheden in Bangladesh te verbeteren, worden door heel wat Europese textielbedrijven tenietgedaan met een simpel trucje: ze verhuizen gewoon naar een ander land. Myanmar blijkt daarbij een populaire bestemming te zijn, een land waar de situatie vergelijkbaar is met die van Bangladesh enkele jaren geleden.
Europese Commissie doet niets
Omdat het voor de consument vrijwel onmogelijk is om te weten in welke omstandigheden kleding wordt gemaakt, en bedrijven het volgens Lubach niet willen weten, richt hij zijn laatste hoop naar de politiek en het convenant dat een groot aantal modebedrijven en -producenten hebben ondertekend. Daarbij is hij teleurgesteld in het gebrek aan straffen wanneer een bedrijf dat convenant verbreekt. Dat wordt dan wel uit het convenant gezet, wat waarschijnlijk slecht is voor het imago, maar echte gevolgen zijn er niet: het convenant is immers geen bindende wettekst.
Voor zo’n bindende maatregelen wendt Lubach zich naar Europa, waar het Europese Parlement een wetsvoorstel naar de Europese Commissie heeft gestuurd, dat alle wanpraktijken in de kledingindustrie moet aanpakken. Bij de Europese Commissie blijft het echter angstwekkend stil en ook binnen de kledingindustrie is er weinig animo voor een strenge wet.
De conclusie van Lubach is dan ook even eenvoudig, als ze somber is: niemand weet exact wie onze kleding maakt en blijkbaar wil niemand het ook echt weten.