In de Europese Unie wordt jaarlijks voor bijna 22 miljard euro aan onverkochte producten vernietigd. Maar wat betekent dat cijfer echt? Het gaat immers heus niet alleen om geretourneerde onlinebestellingen.
Uit de mode of kapot
Een studie van de Zweedse universiteit van Lund veroorzaakte vorige week veel ophef: de onderzoekers schatten immers in juli vorig jaar dat in de loop van 2022 voor 21,7 miljard euro aan onverkocht textiel en elektronica vernietigd zou gaan worden. Een enorme hoeveelheid, terwijl afval en verspilling in andere categorieën (zoals voeding en verzorgingsproducten) daar nog niet eens zijn bijgerekend. De aandacht verschoof – anders dan in de studie – echter helemaal naar de retourzendingen door consumenten.
Hoewel het klopt dat ook heel wat teruggestuurde producten worden vernietigd, zijn retours slechts één van de vijf genoemde oorzaken. De onderzoekers zien ook overproductie en onverkoopbare voorraden als belangrijke factoren. Vooral in de modebranche is dat laatste een blijvende kwestie: zelfs in outlets raakt kleding die ‘gedateerd’ of uit de mode is maar moeilijk verkocht. Verder raken producten soms beschadigd in het transport. Tot slot zijn er nu eenmaal af en toe productiefouten of terugroepingen. Alleen in dat laatste geval is vernietiging geoorloofd, argumenteren de onderzoekers.
België als positief voorbeeld
Niemand heeft er baat bij dat producten op de vuilnisbelt belanden. Waar gaat het dan mis? Zowel ‘stroomopwaarts’ (bij de productie) als ‘stroomafwaarts’ (bij de consument), stellen de onderzoekers van de Zuid-Zweedse universiteit. Zo zijn er nog vaak obstakels voor handelaars en producenten, bijvoorbeeld omdat ze toch nog btw moeten betalen als ze producten wegschenken. België wordt dan ook genoemd als een positief voorbeeld, aangezien handelaars hier sinds 2019 de btw kunnen recupereren als ze overschotten aan goede doelen doneren.
Ook is er nog een tekort aan een degelijk herdistributienetwerk. De tweedehandsmarkt zou nog verder moeten groeien, zowel aan de vraagzijde als aan de aanbodzijde. “Het is moeilijk voor bedrijven om levensvatbare alternatieven voor productvernietiging te vinden als er geen hergebruikspelers op industriële schaal zijn”, stelt het rapport.
Spullen zijn te goedkoop
Er is nog een fundamentele voorwaarde: om producten een tweede leven te geven, moeten ze dat wel aankunnen. De kwaliteit moet omhoog, besluiten de onderzoekers onomwonden. Zelfs om te zorgen dat er minder retours zijn, is dat een belangrijke voorwaarde: producten van betere kwaliteit zullen mensen minder ondoordacht bestellen en minder onbezonnen terugsturen. “Producten van lage kwaliteit, die niet-duurzaam en niet-repareerbaar zijn, zijn gewoonlijk het eerste doelwit voor vernietiging”, klinkt het.
De oplossing ligt volgens de studie is bij minder, beter en duurder. Als producten een langere levensduur hebben en volgens hogere normen worden gemaakt in milieuvriendelijke omstandigheden, zouden de kosten voor fabrikanten waarschijnlijk verhogen. Dat is goed, want het zou overproductie ontmoedigen, klinkt het besluit: “Hogere prijzen zijn dan misschien wel nodig, aangezien producten aantoonbaar te lang te goedkoop zijn geweest, ten koste van het milieu.”
In maart vorig jaar boog de Europese Commissie zich ook al over de kwestie: in het licht van de Europese duurzaamheidsdoelstellingen moet ook verspilling in non-food worden teruggedrongen. Maar welk model zou Europa dan volgen: de Franse anti-afvalwet, die stipuleert dat onverkochte goederen altijd moeten worden hergebruikt of gerecycleerd, of de Duitse zorgplicht? Die laatste legt geen straffen op, maar eist transparantie: bedrijven moeten inzicht geven, ook in hun afval- en retourstromen. Aan de hand daarvan kunnen latere verplichtingen volgen. Europa lijkt nu de Duitse piste te volgen. In de loop van dit jaar volgt concrete regelgeving.